Ze liet me stoppen met roken. Ik zie haar nog zo staan aan de overkant. Een voldaan gezicht over de rand van het kampvuur dat in ons midden staat. We zijn met een mannetje of honderd en staan op het punt om de beurt iets in het vuur te gooien. We mogen afscheid nemen van dat wat we niet langer meer bij ons willen dragen. Ik heb niets meegenomen. Ik dacht namelijk dat ik niets meer had om achter te laten. Maar dan is zij aan de buurt. Ze houdt haar pakje sigaretje nog even stevig vast, loopt vervolgens met een flinke pas naar het vuur en laat het pakje vallen.

Dan bedenk ik me ineens. Ik heb nog wel wat achter te laten. Die vieze gewoonte om af en toe een sigaret van iemand te bietsen. Niet eens meer omdat ik het lekker vind. Dat heb ik het namelijk ooit wel gevonden. Een sigaretje op – toen nog – Koninginnedag en andere gelegenheden was echt als een drugs voor mij. Eén hijsje en ik waande me in een relaxte wereld waar alles goed was. Maar dat was het allang niet meer. Het werd vaker dan een paar keer per jaar en het werd sabotagegedrag. Een manier om even niet te hoeven voelen. Het pakje vat al snel vlam, ik kijk naar de glimlach op haar gezicht bij het maken van haar dappere keuze en ik besluit dat ik er ook mee stop.

Ik ben tot op de dag van vandaag dankbaar dat ik die beslissing heb gemaakt – dat zíj die beslissing heeft gemaakt. Ik zou nu heel stoer willen vertellen dat ik sindsdien geen sigaret meer heb aangeraakt maar dan zou ik liegen. Eéntje maar. Een paar weken geleden nog. Op het strand op Scheveningen. Een mooie zomerdag met een blik op de zee. Het was alweer maanden geleden en ik dacht dat ik er trek in had omdat mijn hoofd me dat vertelde. Maar na de eerste hijs voelde ik al: dit hoeft niet meer. Ik heb dit niet meer nodig.

Wat een fijn gevoel.